Vergeten verhalen tussen Luik en Namen

In de Maas hebben zich vele verhalen gespiegeld. Als vluchtige pellicule heeft zij de beelden afgevoerd naar de oceaan van de vergetelheid. Zowel de grote geschiedenis van koningen en veldslagen, als de kleine anekdotes van sjofele jochies die in grotten woonden en vrome dames die abdijen stichtten.

De Maasthalers van Engis

We rijden van Luik tot Namen, niet meteen het meest gefotografeerde stuk Maasvallei. Maar ook onder de dampen van koeltorens en fabrieksschoorstenen sluimeren oude verhalen. Eentje bleek zelfs een wereldprimeur. Dat van dr. Philippe Schmerling. Alleen, anno 1830 had niemand dat door. Schmerling, een Luikse arts, had een leuke hobby: grotonderzoek. Bij fakkellicht was hij uren bezig met opgraven en noteren. Op school had hij, zoals iedereen, geschiedenisles gekregen uit de Bijbel. De wereld was hoogstens 6000 jaar oud en de mens 4000 jaar. Er hadden nooit andere soorten geleefd dan de huidige en nooit andere mensen dan dé mens, superstar van de schepping. Vandaag heet dat creationisme. Maar wat hij vond in de grot van Engis paste niet in dat plaatje: beenderen van voorwereldlijke monsters, bewerkte botten en een vreemde kinderschedel, allemaal in dezelfde aardlaag. Hij schreef in zijn dagboek: ‘Pure observatie weerlegt hier algemeen gangbare misvattingen en diepgewortelde vooroordelen.’

Schmerling lag er wakker van, maar niemand anders. Enkele jaren later lanceerde Darwin zijn evolutietheorie, die insloeg als een bom, want ze botste met de Bijbel. In 1856 werden in de vallei van de Neander bij Düsseldorf schedels ontdekt die een nieuwe wetenschap – de paleontologie – en een revolutionair nieuw mensbeeld inluidden. Het duurde nog jaren eer het kind van Engis – en van Schmerling – erkend werd als de eerst ontdekte Neanderthaler ter wereld. De soort moest dus eigenlijk Maasthalers heten, maar de Duitsers waren al met de eer gaan lopen. Pas in 2004 kreeg Schmerling een buste en gedenkplaat op het gemeenteplein van Les Awirs, plus een bewegwijzerd pad naar het huis van zijn vondelingetje, Le Trou Schmerling. De grot is moeilijk te vinden in een bebost ravijn (N 50° 35’ 31” O 5° 24’ 27’). Alhoewel beschermd, is het rotsmassief al behoorlijk aangetast door steengroeven. Toch is het nog steeds een intrigerende plek. De kinderschedel kreeg een ereplaats in het knappe eigentijdse Prehistomuseum in Ramioul, 5 km verderop. Er kwamen nadien nog beelden bij in het familiealbum: Neanderthalers die gevonden werden in Spy (1886) en Sclayn (1993), telkens in de buurt van het Maasdal.

www.prehisto.museum/nl  en www.scladina.be

Amay: prinses onder het koor

Amay, acht kilometer verderop. Daar braken archeologen in 1977 de koorvloer op onder de collegiale kerk. Ze waren niet verbaasd zowel Romeinse als Merovingische resten aan te treffen. Er waren al zoveel Merovingers bovengespit in het Maasdal en dit volk had bovendien de rare gewoonte zijn doden te begraven in Romeinse heiligdommen. Maar ze wreven zich wel de ogen uit bij de ontdekking van een bijzondere Merovingische sarcofaag uit de achtste eeuw, ook al bleek die leeg. Een puur kunstwerk: de kalkstenen kist was helemaal versierd met ragfijne guirlandes en het deksel droeg de afbeelding van een serene jongedame met staf. Samen met de Latijnse inscriptie: ‘Sancta Chrodoara, edel, groot, beroemd, die haar bezittingen aan de sanctuaria schonk’. Een abdis misschien? Of ging het hier om de kist van de H. Oda zelf, de legendarische middeleeuwse streekheilige? Was die legende, zoals zo vaak, geïnspireerd op historische feiten, meer bepaald op het leven van een Merovingische prinses? In elk geval betekende de vondst voor Amay een verrijking van de toch al niet geringe kerkschat. Daartussen zat ook al het schitterende reliekschrijn van Sint-Oda (13de eeuw).

De sarcofaag werd op zijn plaats gelaten en het koor kreeg een glazen doorkijkvloer. Het stadje werd daarmee een belangrijke etappe op de historische route Mosa Nostra, van Verdun tot Maastricht. Deze route werd in 2003 gecreëerd om de vele Merovingische toppers van de Maasvallei te promoten. De volgende ligt vlakbij, in Andenne, want nog meer Merovingische prinsessen ontdekten aan de mistige Maasoevers hun goddelijke roeping.

De dames van Andenne

Het regende in die tijd trouwens heiligverklaringen vanuit Rome, men spreekt zelfs van de ‘eeuw der heiligen’. Hofmeier Pepijn van Landen had twee dochters, Gertrudis en Begga. De eerste stichtte een abdij in Nijvel. De tweede trouwde, maar werd weduwe en bouwde in Andenne rond 692 een klooster en niet minder dan zeven kerkjes. Het leverde beiden een heiligenkroon op. Madame Begge is vandaag nog heel present in Andenne. De collegiale kerk – die in de 18de eeuw in de plaats kwam van de zeven kapellen – is een ware vrouwentempel, waarin enkel Maria wordt geduld. Het hoofdkoor wordt gedomineerd door zes grote doeken van Lecrenier (1836), die het leven van Sancta Begga illustreren. Ze staat er afgebeeld met zeven kuikentjes. Rechts daarvan het zijaltaar van Gertrudis, links dat van Begga. Daar staat ook haar marmeren grafmonument. Met immer brandende kaarsen en ex voto’s, zoals kinderschoentjes, sokjes, kindertekeningen en fopspenen. Ze wordt immers aanroepen bij kinderziekten.

Begga is ook de patrones van de begijnen, maar niet de stichteres, zoals soms beweerd wordt. Haar zoon, Pepijn van Herstal, was minder vroom en vermoordde de bisschop van Maastricht, die ipso facto martelaar en beroemd werd: de H. Lambertus. Maar nóg beroemder werd haar achterachterkleinzoon: Karel de Grote.

www.andenne.be

Kroongetuige in Marche-les-Dames

Een somber konvooi ijlt op 18 februari 1934 door de ontwakende Maasvallei. Achter in de eerste rijkswachtwagen ligt, gehuld in een deken en morsdood, Albert I, die zo zijn laatste Ardennentrip beëindigde. De rijkswachters, in het holst van de nacht opgetrommeld om ‘een vermiste’ te helpen zoeken in Marche-les-Dames, bekomen nog van de schok. Tot de laatste minuut is de identiteit van de gezochte persoon geheimgehouden. Die geheimdoenerij draagt bij tot de geruchtenstroom die algauw op gang komt. Van de rotsen gevallen, of… vermoord? Het parket van Namen concludeert het eerste.

Een van de eersten die de fatale avond door de ongeruste chauffeur van de koning gealarmeerd werd, was een buurtbewoner: baron Edmond Carton de Wiart, de kasteelheer van Brumagne recht tegenover de fatale rotsen. Hij leidde de nachtelijke zoekactie en was voordien met Albert nog gaan klauteren op dezelfde plek. De baron was de privésecretaris geweest van Alberts vader, Leopold II. Albert had de gewoonte alleen en incognito te gaan klimmen en wandelen, maar kwam geregeld zijn koffie drinken op het kasteel. Vandaar. Het graf van ’s konings vriend en vertrouweling Carton de Wiart ligt onder de toren van het kerkje van Lives-sur-Meuse, nabij het viaduct van Beez. De baron ligt netjes, de arduinen graftombe lijkt wel gezandstraald. De grond van de kleine dodentuin is doortrokken van blauw bloed. Naast de kroongetuige van 1934 rust een ex-minister, graaf de Woelmont, de vorige kasteelheer van Brumagne. Hij en zijn vrouw deden zoveel goeds in hun leven dat God bij hen in het krijt staat. Dat is wat ik opmaak uit het lange grafschrift dat eindigt met: ‘… et qu’ils reçoivent de Dieu une récompense pleine et entière’.

Wanneer ik bij valavond het kerkhof verlaat, wenken de twee vitrinemeisjes in het baancafé ernaast niet meer, zoals toen ik stopte. Sorry, ’t was niet voor jullie, maar voor de spoken next door. Ik zie ze samen hardop denken: er loopt weer raar volk aan de Maas.

Gepubliceerd op maandag, januari 25, 2021 door Louis Meersmans

Delen